VERHAAL BERT VAN KEMPEN

7 militairen gesneuveld, terwijl ook een schipper met zijn zoon door kogels zijn getroffen en gedood.

10 Mei 1940

Te Boxmeer zijn 7 militairen gesneuveld, terwijl ook een schipper met zijn zoon  door kogels zijn getroffen en gedood.  Citaat uit Boxmeers Weekblad mei 1940.

Een poging tot reconstructie en erkenning.

Inleiding.

OP 10 mei 1940  in de vroege ochtend, werd ik , oud 11 jaar  en wonende in Beugen  gewekt door oorverdovende explosies, komende uit   de richting van de Maas. Ik wist ,dat  de eikenbomen langs de oprit van de dijk omhangen waren met blokjes dynamiet en er doorlopend een soldaat  op wacht stond.
Uit de richting van het veer kwam met tussenpozen veel lawaai van schieten met lichte en zwaardere wapens.
Omstreeks acht uur werden er een tweetal explosies  gehoord op het voetbalterrein  en er bleken een tweetal kraters in de beugelbaan geslagen te zijn. Kennelijk granaatinslagen. De oorlog was uitgebroken.
Even voor de middag kwamen er een aantal  Nederlandse soldaten terug van de Maas.
Niet lang daarna kwamen er vanuit Oeffelt over de dijk Duitse soldaten met door paarden getrokken wagens,  sloegen komend bij de veerweg af richting de Maas, rolden de opgeblazen bomen aan de kant en trokken verder naar het veer. Daarna keerde de rust weer.
Samen met mijn ouders en nog ander nieuwsgierigen ben ik, vermoedelijk op 12 mei, naar de Maas  gegaan, om te kijken wat er had plaats gevonden.
Na het veerhuis , een landweg volgend ,  ontdekten we al spoedig , dat er hard gevochten was. Dood vee was nog niet opgeruimd.
Bij een loopgraaf, lagen nog verschillende niet ontplofte handgranaten met een houten steel . Aan de oever lag een diepliggend ( geladen ) motorschip. Zo op het oog bekeken was het aan bakboordzijde niet beschadigd. Als ik me goed herinner, was er hier  tussen loopgraven en kazematten en de rivieroever nog geen prikkeldraadversperring aangebracht. Verderop hadden een tweetal kazematten ( S 67 en S 66 van het overzicht bijlage 1 ) het zwaar te verduren gehad. Het beton was met geweld van de kazemat geslagen, de wapening was duidelijk te zien en de stekeinden staken alle kanten op.  Een gat  ter grootte van een tennisbal duidde aan, dat een granaat was binnengedrongen en daar een verwoesting had aangericht. Uit de opgedroogde bloedsporen  was af te leiden, dat er in ieder geval gewonden waren gevallen en mogelijk zelfs doden te betreuren waren.
In het Boxmeers Weekblad mei 1940 schreef een verslaggever  een artikel met als titel “Wat de oorlog in deze streek vernielde”” citaat: Te Boxmeer zijn zeven militairen gesneuveld, terwijl ook een schipper en zijn zoon door de kogels zijn getroffen en gedood.

In Sambeek zijn drie militairen gesneuveld in de kazematten onder Vortum. Van de stuwwerken in de Maas heeft men de trappen laten springen. De 81 –jarige J. de Leeuw is door een granaatscherf getroffen en aan de gevolgen hiervan overleden.
Ondanks de slechte communicatie tussen de verschillende dorpen, deed al  gauw  het gerucht de ronde, dat er honderden Duitsers aan de Maas waren gesneuveld en dat een schipper bij de uiteindelijk geslaagde oversteek door de Duitsers een bedenkelijke rol had gespeeld.
De schippers werden begraven op de begraafplaats van de Ned. Hervormde Kerk op t Zand in Boxmeer.
De begrafenis van de 7 gesneuvelde soldaten (eentje was er katholiek, de andere zes Ned. Hervormd) leverde echter nogal wat problemen op. Het was niet toegestaan niet- katholiek gedoopte overledenen te begraven op de R.K. begraafplaats (gewijde aarde) .
Tot de volgende oplossing werd besloten: De kerkhofmuur werd voor een gedeelte gesloopt. De katholieke overledene werd begraven vlakbij de perceelsgrens van het kerkhof; de overige zes van Nederlands Hervormde Huize werden begraven in een aansluitend te annexeren stuk ongewijde grond.
Architecten Kropholler en Veendorp uit Wassenaar ontwierpen een monument, uitgevoerd als zevenhoekige zuil, uit baksteen gemetseld, met gebakken tussenstukken en een koepeltje. De hoogte is circa 4,5 meter. Het werd opgericht precies op de kerkhofgrens en ongeveer een jaar later onthuld.
Elk jaar worden de gevallenen herdacht op 4 mei.
Het graf van de schippers is verdwenen, zelfs in de administratie van de begraafplaats is volgens de beheerder niets terug te vinden, wat op een graf zou kunnen duiden.
Op 4 april 2011 vernam ik van G.F.te H. goed ingevoerd in de materie van de oorlog, dat hij niets wist van de dood van de schippers en of ik een naam wist.
De auteur van het boek “Boxmeerse slachtoffers van de tweede wereldoorlog” bleek ook al van niets te weten.
Ook in de vele boeken, die over de strijd aan de Maas op 10 mei 1940 geschreven zijn, wordt met geen woord gerept over de overleden schippers.
Tijdens het zoeken vernam ik, dat bijzonderheden met betrekking tot het sneuvelen van de dpl/sld. Smaling ook al in nevelen gehuld waren.
Het bovenstaande was voor mij aanleiding dieper in de materie van deze gebeurtenissen te duiken.

Geraadpleegde bronnen.
Voor dit onderzoek heb ik familieleden van de schippers geraadpleegd, archieven bezocht, waar ik documenten kopieerde en navraag deed bij derden, die over informatie beweerden te beschikken.
Van de nabestaanden vernam ik, dat zij geheel onkundig zijn gelaten over de manier waarop hun opa en oom het leven hebben gelaten. Zij wisten slechts, dat het schip op de avond van 3 mei 1940 samen met een sleepboot en twee gesleepte schepen door de sluis in Sambeek zijn gevaren. De nacht werd beneden de sluis doorgebracht.
De schipper van deze sleepboot kwam als eerste aan bij het gestrande schip ter hoogte van kilometerpaal 150 ( Kpl.150 ) en trof de schipper dood aan, hangend over het stuur. De zoon lag dood bij de deur van de stuurhut. Het schip “de Neeltje “was aan stuurboordzijde doorzeefd met kogels.
Ik ontving van de familie: de foto van het graf van vader en zoon Munters, een foto van “de Neeltje“, en een verklaring van overdracht van een geldkistje en papieren van het in beslag genomen schip “de Neeltje“,opgemaakt door de veldwachter Visser uit Boxmeer. Van welwillende medewerkers van archieven ontving ik een aantal documenten, t.w.:

  • van het BHIC:  de overlijdensakte nr. 25 van Teunis, Leendert Munters en akte  nr. 26 van Adrianus Munters, beiden van beroep schippers, opgemaakt door J.L. Visser op 11 mei 1940 in de gemeente Boxmeer.
  • NIMH : Rapport Cdt. 2 de sectie 2-15 GB de kazematten 64, 65, en 129.
  • Rapport Cdt. 3 de sectie 2-15 GB, de kazematten 66, 67 en 68.  Rapport Cdt. kazemat 68.
  • Rapport Cdt. semi permanente opstelling, gelegen tussen de kazematten 67 en 68

Van de bibliotheek van het Min. van Defensie kreeg ik het boek ter inzage van de gen. Majoor Nierstrasz , uitgave 1953 met als titel: De verdediging van Noord-Limburg en Noord Brabant in mei 1940. In bijlage hieruit blz. 151.

Van de Koninklijke bibliotheek ontving ik een kopie van de Militaire Spectator, Maandblad voor Krijgswetenschap 110 de jaargang, januari 1941. Uit deze aflevering is voor het onderzoek blz.12 van belang. Nadruk van het artikel is verboden.

Tijdens het onderzoek bereikten mij twee hardnekkige geruchten, t.w. er zou in de meidagen van 1940 een vaarverbod voor de scheepvaart op de Maas afgekondigd zijn en kazematcommandanten zouden de schippers opdracht hebben gegeven  om door te varen omdat zij in  het schootsveld van hun kazematten lagen. Het doorzoeken van heel veel krantenartikelen leverde geen vaarverbod op; de sommatie aan de schippers door te varen ook niet. Er kan mogelijk sprake zijn van een interne bataljons- of regimentsorder, daar is nog geen bewijs van. Opmerkelijk is wel, dat in het boek van Nierstrasz  in het maasvak vanaf de  sluis in Sambeek tot de brug in Katwijk drie plaatsen genoemd worden waar schepen  vanuit een stiltegebied het strijdgebied met een slakkengang binnenvoeren en wel in Boxmeer, St Agatha en Katwijk.

Reconstructie.

De situatie op 10 mei 1940 zag  er als volgt uit:
Om 4.45 uur liet de genie de trappen bij de sluis springen. De veerpont Afferden-Sambeek werd opgeblazen. Om 5.00 uur arriveerden Duitse troepen bij de Maas en openden meteen het vuur.
De Neeltje lag omstreeks 4.00/5.00 uur beneden de sluis in Sambeek. Dit punt wordt op de kaart aangeduid met kpl. 147. De Neeltje strandde bij kpl.150. De afstand is derhalve 3 km. Kazemat B 65 ligt ongeveer in het midden van dit maasrak. Kazemat B 65 was een zgn. flankerende kazemat; het schietgat van deze kazemat was door een zeer zwaar betonnen
4uitsteeksel voor de vijand moeilijk te zien. Het schootsveld (40 graden) lag over de rivier en over de oostelijke oever. Het zicht uit de kazemat was slecht. Een voorbijvarend schip op de rivier kon pas gezien worden als het de kazemat over een zekere afstand gepasseerd was. De Neeltje werd waargenomen voor de vijfde oversteekpoging van de vijand, welke om half tien plaats vond. Al die tijd, tussen ongeveer 5.00 uur tot even voor 9. 30 uur heeft de Neeltje over de ruim 1,5 km gevaren.

Bladzijde 12 van genoemde Militaire Spectator verwoord het interview met de Sgt. J.M.A.F. van Rooijen ( commandant van kazemat B 65 ) over  de situatie op het moment van waarnemen van het schip als volgt, citaat :  Nu nog meer hindernissen. Een grootte Rijnaak kwam heel gemoedelijk de Maas afzakken en benam alle zicht. Om te wanhopen! Ik schoot nog pal langs den schipper heen, die menigmaal wegdook. Maar ach! De schuit was voorbij en achter haar langs waren vele booten aan onzen oever geland.
Uit deze beschrijving blijkt, dat de stuurman op het schip dekking zocht, bij gebreke waarvan, hij de enige juiste beslissing  nam en er met volle kracht van door ging om het vege lijf te redden. Hij kon niet weten en waarschijnlijk ook niet  zien, dat  een kilometer verder de Duitsers aanstalten maakten met  rubberboten te water te gaan om over te steken. Het is zeer wel aannemelijk dat de Duitsers  in het met hoge boeggolf op volle snelheid  naderende schip niet alleen een bedreiging voor het welzijn van  hun manschappen in de bootjes zagen, maar ook een gerede kans dat hun vijfde oversteekpoging ging mislukken. Het dekkingsvuur, dat oorspronkelijk op de loopgraven van de westoever lag, werd naar het schip verlegd en doorzeefd met kogels om het of tot zinken of stilstand te brengen.

De commandant van kazemat 68 rapporteert in zijn verslag dat 5 à 6 vijandelijke mitrailleurgroepen, links van hem aan de overzijde van de Maas , in stelling waren gebracht voor het geven van dekking aan de overstekende rubberboten. Het spreekt vanzelf, dat op de andere flank van het operatiegebied van de Duitsers een dergelijke voorzorgsmaatregel door de Duitsers was getroffen. Hoewel het niet uit enig rapport blijkt, zijn het vast en zeker deze mitrailleurs geweest, die  de schippers de genadeslag hebben toegebracht.

Het is niet ondenkbaar, dat de schipper bij het zien van de rubberboten heeft getracht deze te ontwijken, reden waarom hij betrekkelijk dicht onder de hoge westoever voer. De dodelijk getroffen stuurman was niet meer in staat het schip te besturen en het schip voer door en  werd ter hoogte van paal 150 in zijn vaart gestuit doordat het op de rivierbodem aan de oever vastliep.
De “Neeltje” was een voor die tijd modern snelvarend motorschip; de afstand welke na het zien van het schip door de B 65 tot de plaats van stranding heeft mogelijk 1000  m of meer bedragen. In volle vaart had het schip daar slechts  een minuut of 6 , 7 voor nodig. De schutter van kazemat B 65 stelt zijn vizier ook in op 1000m volgens de MS op blz.11.
Uiteraard zagen de in de loopgraven aanwezige Nederlandse soldaten het schip als een belemmering van hun defensieve taak. Desondanks hebben zij zich niet zonder slag of stoot over gegeven. Dezerzijds bestaat er dan ook geen enkele twijfel over de heldhaftigheid en moed, waarvan  zij zich bij hun verdedigende taak  hebben gekweten.

Alle mitrailleurs , met uitzondering van die van kazemat B 65, waren uitgeschakeld of buiten gebruik. Zij beschikten slechts over karabijnen en handgranaten.
Bij deze, voor de Duitsers, succesvolle oversteek, sneuvelden zeven Duitse soldaten op de westoever van de Maas volgens de in mijn bezit zijnde gegevens. Hoeveel Duitsers bij deze en eerdere gevechten gewond zijn geraakt en naderhand nog aan hun kwetsuren zijn bezweken is mij niet bekend.

Aan Nederlandse zijde werd bij de overgave de dpl.sld. Smaling neergeschoten; de Cdt. van de s.p.o. raakte gewond. In de verklaring voor de Commissie Militaire Onderscheidingen van 26 jan. 1948 verklaart de commandant, dat zij, hoewel met de handen omhoog stonden om zich over te geven, zij toch met geweren werden neergeschoten, vanaf ongeveer 30 meter afstand, afgevuurd.
Slot.
Bovenstaande reconstructie is naar beste weten uitgevoerd aan de hand van genoemde stukken en verklaringen. Van groot belang is daarbij geweest, datgene wat in de Militaire Spectator van januari 1941 is gepubliceerd. Ik heb geen reden om daar aan te twijfelen. Omdat ik van de commandant van kazemat B65 geen rapport heb gezien of het aan mijn aandacht is ontgaan, heb ik zekerheidshalve de uitgever van de MS gevraagd het rapport of de aantekeningen van het afgenomen interview met betrokken kazematcommandant ter inzage op te sturen, doch geen resultaat.

Aldus gedaan
Te Venray,15 juli 2012.

Ing. L.A.G. van Kempen